Verhalen

Online

  “Hello stranger”

     Er verschijnt een wolk, waarin plotseling wat letters verschijnen.

     “Hallo” Ze tikt snel een zin.“ Meisje wil graag praten” en meteen schaamt ze zich voor de kinderlijkheid van haar woorden.

      Er verschijnt direct weer een wolk.

     “Zeg het maar tegen Peter.”

     “Oh, Peter. Hallo Peter, wat ben je aan het doen?”

     “Zitten we op Facebook of zo Meisje? Aan het chatten met jou natuurlijk.’ […]

Verder »

Net op tijd

Het gebeeldhouwde plafond is gescheurd. Hier en daar zijn er zelfs stukken uitgevallen. Ze ziet engelen zonder neus, buikjes met gaten en ook aan de guirlandes die ze elkaar doorgeven ontbreken hele stukken. Gelukkig is de kamer leeg. Als ze ergens een hekel aan heeft is het een volle wachtkamer. Ze heeft het nog niet gedacht of er komt een man binnen. Met een beschermend gebaar legt ze haar arm op de tas die naast haar staat. Ze heeft er zorgvuldig haar jas in gevouwen, zodat die niet op een hanger hoeft of aan een haak tussen andere jassen. De man gaat tegenover haar zitten. Híj heeft geen jas aan. Sommige mannen zijn helemaal niet kouwelijk. Die lopen de hele winter in een colbert naar buiten, zonder trui er onder. En dan hebben ze nog warme handen ook. Haar handen zijn altijd koud. […]

Verder »

Blik

Louise is altijd een trots mens geweest. Borsten vooruit, voilà, wie maakte haar wat. Gewoon een lekker wijf. Maar nu kijkt niemand meer naar haar. Nou ja, ze kijken wel, maar anders.
In de glazen ruit waar ze tegenover zit, ziet ze vaag haar omtrek: kapsel in pieken stijf rechtop, alsof ze een jongetje is. Zo’n Joffrie of Bo, of hoe die kinderen tegenwoordig ook allemaal heten. Met gel in hun kuif en van die roze wangetjes en truitjes of spencertjes over hun overhemdjes. Kleine heertjes. Nog een luier in hun broek en lopen kunnen ze net. Als ze aan de hand van hun ouders voorbijkomen, kijken ze met hun heldere ogen in die van haar en vragen met stemmetjes die de lucht inschieten, of zij nou “Pita Smeerpoets” is. Of, nog erger: “de luie dochter uit het sprookje van vrouw Holle”. […]

Verder »

Kogel

‘Hij was meteen dood. Nee, hij heeft niet geleden.’ De rechercheur zegt het wat bedremmeld. Hij staat bij de deur in een om zijn taille gesnoerde trenchcoat en ziet eruit als een kind in de jas van zijn vader. […]

Verder »

De tweeling

Ze lopen naast elkaar op de Wagenweg. Het is alsof hun mouwen met een draad langs de volledige lengte aan elkaar zijn gezet. De andere, losse, lichaamsdelen bewegen synchroon. Zoals bij het oversteken: hoofden naar links, hoofden naar rechts, de eerste stap op het zebrapad met hetzelfde been, en na het bereiken van de overkant, dezelfde opluchting die uit de ontspanning van hun schouders spreekt; het opwippen van de hielen, de stilstand op de stoep. Zelfs de wolkjes uit hun mond hebben precies dezelfde vorm. Alleen als een steentje of een takje bij één van de twee een kleine struikeling veroorzaakt wijken ze uiteen. Nadat het object uitvoerig bekeken is schoppen ze het uit de weg en sjokken ze weer verder, heen en weer als schaatsers in een vertraagde pas de deux. […]

Verder »

Sjim

Sjim loopt op straat en veegt zijn neus af met zijn mouw. Niemand hoeft te zien dat hij heeft gehuild. Zijn broers lachen als hij dat doet.

‘Dat heeft toch geen zin’, zeggen ze dan. ‘Dan kan je wel aan de gang blijven.

‘Er komt een dag,’ heeft Sjoerd, zijn oudste broer, een keer gezegd, ‘dat jij niet meer huilt. Dat je schijt hebt aan de hele wereld.’ En zijn tweede broer Sjaak heeft toen geknikt.
Sjoerd en Sjaak houden van voetballen en rugby en taekwondo. Sjim oefent voor een piano optreden op school. Het is een moeilijk stuk, maar ‘t moet lukken. Dat zegt juffrouw Tjakkie ook, zijn lerares. […]

Verder »

De vader en de zoon

Ze was zo lief geweest en zo onzeker tegelijk met in haar hand de verfrommelde zakdoek, waarvan ze de punten steeds tot knoopjes draaide. Hij weet alleen niet hoe hij dit moet oplossen. Hij moet zijn vader spreken, boven op kantoor. Hij hoeft niet te studeren. Een baan is goed genoeg.

Terwijl hij door de gangen van de kolossale villa loopt, zijn thuis, valt hem voor het eerst op hoe glanzend alles is geboend. Hoe het zilver van de siervoorwerpen schittert op de donkere bladen van de smalle tafels langs de wand. […]

Verder »

De stok

Eigenlijk wist ik niet waarom ik hem die keer meevroeg voor de wandeling. Echt aardig was hij nooit. Maar er was iets aan hem dat spannend was. Hij woonde niet als wij gewoon thuis, bij zijn vader en moeder en twee zusjes, maar bij een oom. Het had iets te maken met de woorden van mijn ouders: de ziekelijke gesteldheid van zijn moeder, die de zorg voor het gezin nauwelijks aankon. Die oom leek niet erg begaan met zijn neef. […]

Verder »

Vaders

Walter liep met snelle passen door de straten van zijn jeugd. Afwisselend bonkten en verstomden zijn stappen op de vlonders in het zand. In de opgebroken straat scheen de zon ongenadig fel. Hij nam zijn zomerhoed af en wiste met een zakdoek het zweet van zijn kale schedel. Er zat een steentje in zijn schoen, precies onder de bal van zijn voet. Hij greep de eerste de beste lantaarnpaal die hij zag en schudde zijn voet net zo lang heen en weer tot het steentje verschoven was naar de punt van zijn schoen. […]

Verder »