Terugblikken 23 Ischa Meijer/ Ons dorp, de schoonheid en het leven

In 1988 schrijft en regisseert Ischa Meijer voor Toneelgroep Amsterdam een stuk getiteld ‘Ons dorp, de schoonheid en het leven’. Hij schrijft het als een reactie op een ander stuk, of eigenlijk op de reacties die het mogelijke opvoeren van dat stuk in Nederland veroorzaakte. Dat stuk heet ‘De stad, het vuil en de dood’ en werd geschreven door R.W.Fassbinder in 1975. Degenen die zich tegen de opvoering van dit stuk verzetten deden dat omdat ze het stereotiep en anti-semitisch vonden.

‘De personages in Der Müll, die Stadt und der Tod (oder Frankenstein am Main) zijn vleesgeworden stereotypen: de hoer, de ex-nazi, de neo-nazi, de gehandicapte, de travestiet, de homo, de jood, corrupte politielui… Ze kennen elkaar alleen als stereotype, velen dragen alleen de naam van hun functie of rol, bijvoorbeeld ‘de dwerg’. Twee figuren staan centraal, de tuberculeuze prostituee Roma B. en ‘A., die de Rijke Jood wordt genoemd’ – de man is zichzelf niet maar wat hij genoemd wordt, hij is het beeld dat anderen van hem hebben. Een beeld waarin in de loop van het stuk barsten komen: menselijkheid, kwetsbaarheid en mededogen treden aan het licht.’*

 Ischa had aanvankelijk zelf de rol van A., de Rijke Jood, op zich genomen, maar zegde af toen hij merkte dat de voorstelling ongevraagd op zijn naam verkocht werd. Dit veroorzaakte een rel en zo kwam de opvoering van het stuk in de publiciteit. Diverse groeperingen en particulieren verzetten zich tegen de opvoering, omdat ze vonden dat ‘de Jood’ in het verleden genoeg gestigmatiseerd was en al het leed dat dat veroorzaakt heeft niet gebagatelliseerd diende te worden.

In ‘Ons dorp, de schoonheid en het leven’ probeert Ischa Meijer het dilemma van de tweede generatie oorlogsslachtoffers te ontrafelen. De familie die hij ten tonele brengt biedt tegen elkaar op met leed. De eerste generatie spreekt met moeite over het hun aangedane leed tijdens de holocaust en als ze dat wel doen, met bittere grappen. Hun kinderen lijden hieronder, maar ‘nooit zal hun lijden het lijden van de ouders ook maar een fractie kunnen benaderen’.

 Het gezin in dit stuk bestaat uit een circus-oma (Ann Hasekamp), een actrice-moeder (Sigrid Koetse), een actrice-dochter (Marjon Brandsma), een zoon die zichzelf gijzelt(Joop Admiraal) en de vader die alleen nog maar interesse heeft voor huishoudelijke apparaten (Flip Ceulemans).

De voorstelling begint met een lange monoloog van de zoon, Holden Lanier, die vastgebonden op zijn stoel in de kelder van het ouderlijk huis (decorontwerp: Willem Wits), herinneringen ophaalt. De andere leden van het gezin ‘spelen’ die herinneringen mee en zo worden wij deelgenoot van deze familiegeschiedenis. De voorstelling eindigt met de hele familie die op vrijdagavond ‘gezellig’ bij elkaar zit: de oorlog, het schuldgevoel, de verwijten, alles passeert de revue.

 Is de geschiedenis van een toneelstuk- hoe het tot stand komt- belangrijk voor een ontwerper? Ja, achtergrondinformatie over de tot standkoming is zeker zo belangrijk als de inhoud van een stuk. Het geeft aan waarom een schrijver zich met een bepaald onderwerp bezig wil houden. Waarom dat actueel voor hem is. En het maakt niet uit of dit eeuwen geleden is of nu. Kennis van de geschiedenis, hier de herkomst van een stuk in het bijzonder, kan je ontwerp verdiepen ook al gaat het slechts om een jurk. Bovendien verdiepen niet alleen de regisseur en de vormgevers zich in de achtergrondinformatie, maar ook de acteurs. Zij spelen de binnenkant van een personage en gebruiken daarvoor hun buitenkant. Hun buitenkant wordt dus stevig gekleurd door die binnenkant. Als kostuumontwerper draag je in hoge mate bij aan het idee van die buitenkant, tenminste dat is wel de bedoeling. Daarom is het ook zinnig om je een voorstelling te maken van de overwegingen die een acteur heeft bij het creëren van zijn rol. Samen kom je er dan wel uit. Dit stuk ging over een moeilijk onderwerp, maar was vol humor. Wrang, dat wel. Met veel plezier heb ik de kostuums ontworpen, niet in het minst omdat het de enige keer was dat ik Ann Hasekamp aan heb ‘mogen’ kleden. Dat gold ook voor de meeste andere acteurs in deze voorstelling, maar Ann was ‘familie’.

 *Dit is een citaat uit een artikel van Serendib/ Gie van den Berghe die de hele opvoeringsgeschiedenis en het rumoer eromheen van ‘Het vuil, de stad en de dood’ van Fassbinder uitgebreid beschrijft:

http://www.serendib.be/artikels/overjodennietsdangoeds.htm